Pagina Inhoud:
A. De Plasma Membraan
Het plasmamembraan omhult alle cellen in het lichaam en scheidt de intracellulaire omgeving (= cytoplasma) van de extracellulaire omgeving.
Het bestaat uit twee lagen fosfolipiden. Elke fosfolipide bestaat uit een kop, die hydrofiel is (‘= houdt van water’) en twee hydrofobe (‘= weert water af’) staarten.
3.
Als je veel van deze fosfolipidenmoleculen bij elkaar in water gooit, hebben ze de neiging om op zo’n manier te clusteren dat hun kop in contact staat met water en hun staarten naar binnen en van het water af zijn gericht.
Omdat zowel de intracellulaire als de extracellulaire vloeistof veel water bevat, wijzen alle koppen naar het intra- of extracellulaire water terwijl de staarten van het water af en naar elkaar wijzen!
Op deze manier wordt een bi-laag (= twee lagen) gevormd met de hydrofobe lagen binnen deze laag en de twee hydrofiele lagen aan de buitenkant en in contact met water.
Om de cel echter in staat te stellen met de buitenwereld te communiceren, bevinden zich andere moleculen, in de meeste gevallen eiwitten, in het plasmamembraan. Omdat de fosfolipiden niet zijn gefixeerd, ‘zweven’ de eiwitmoleculen letterlijk rond in dit plasma.
7.
Er zijn veel soorten membraangebonden eiwitten zoals kanalen, transporters, receptoren, ankers voor het cytoskelet enz. De functie van verschillende van deze transporters zal in deze twee links worden besproken: A.2.3. Passieve transportsystemen en A.2.4. Actieve transportsystemen.
B. Gespecialiseerde Plasma Membranen.
In sommige cellen wordt de vorm van het plasmamembraan door het cytoskelet gewijzigd in verschillende vormen.
In cellen die de darmen bekleden, vertoont het plasmamembraan bijvoorbeeld verschillende vouwen (microvilli) die zich uitstrekken tot in het darmlumen (ruimte).
Deze microvilli zijn nuttig omdat ze het oppervlak van het plasmamembraan dat beschikbaar is voor opname van de voedingsstoffen uit ons ingenomen voedsel vergroten.
In andere cellen treden veel langere vingerachtige projecties op van het plasmamembraan. Deze worden cilia genoemd en worden ondersteund door het cytoskelet. Ze komen bijvoorbeeld voor in de luchtwegen (= de longen).
C. Plasma Junctions (verbindingspunten) tussen de cellen.
In sommige weefsels zijn er ook speciale verbindingen tussen aangrenzende cellen.
We zullen hier drie soorten bespreken:
- tight junctions
- desmosomen
- gap junctions
In tight junctions (ook wel genoemd ‘zona occludens’) worden aangrenzende plasmamembranen aan elkaar gesmolten om transport van moleculen van de ene kant van de extracellulaire ruimte naar de andere te voorkomen. Dit is bijvoorbeeld het geval in epitheelcellen, die het lumen van een buis of de darm bekleden.
Desmosomen vormen nog sterkere verbindingen tussen aangrenzende cellen, wanneer sterkere krachten betrokken moeten worden (bijvoorbeeld in de maag en het darmstelsel).
5.
Gap junctions (ook wel ‘nexus’) zijn zeer gespecialiseerde structuren die de kloof tussen cellen overbruggen. Ze bestaan uit een aantal kanalen (‘connexons’ genoemd) waardoor ionen en kleine moleculen van de ene cel naar de andere kunnen stromen. Zie: A.3.6. De elektrische synaps.