A. Leukocyten (= witte bloedcellen):
1.
Het tweede type cel in het bloed (na de erytrocyt) is de leukocyt (= witte bloedcel).

2.
Hun belangrijkste functie is om ons te beschermen tegen infecties veroorzaakt door binnendringende bacteriën, virussen enz.
3.
In tegenstelling tot de erytrocyten (en de bloedplaatjes) zijn er veel soorten leukocyten.
4.

Het is waarschijnlijk het gemakkelijkst om die bloedcellen in twee hoofdtypen te scheiden:

  1. Myelocyten
  2. Lymfocyten
B. Myelocyten:
1.
De myelocyt is echt een hele grote familie van verwante witte bloedcellen!
2.
Het begint (in het beenmerg) met de myeloblast die zich vervolgens onderscheidt in verschillende typen:
  1. megakaryocyten
  2. neutrofielen
  3. eosinofielen
  4. basofielen
  5. monocyten

3.

De megakaryocyten zijn de cellen die de trombocyten (=bloedplaatjes) maken. Deze worden besproken op de volgende pagina: Link: D.4. Trombocyten en hemostase

4.

De neutrofielen, eosinofielen en basofielen zijn nauw aan elkaar verwant. Ze worden ‘polymorf nucleair’ genoemd omdat ze meerdere kernen in het cellichaam bevatten. Deze meervoudige kernen zien er onder de microscoop ‘korrelig’ uit en worden daarom ook wel ‘granulocyten’ genoemd.

5.
De monocyten zijn veel eenvoudiger en niet korrelig.  Maar wanneer ze het beenmerg verlaten en een infectie haard naderen, zwellen ze op en worden ze erg groot. Ze worden dan ‘macrofaag’ genoemd.
6.

Onthoud: de granulocyten en monocyten worden geproduceerd in het beenmerg. Ze blijven daar het grootste deel van de tijd totdat ze ergens in het lichaam nodig zijn.

C. Lymfocyten:
1.
De lymfocyten worden geproduceerd in de thymus en het beenmerg en migreren naar verschillende ‘lymfoïde’ weefsels door het lichaam.

2.

Lymfweefsels bevinden zich in de lymfeklieren, in de milt, thymus, amandelen en enkele andere gespecialiseerde locaties (Peyer-pleisters in de darm bijvoorbeeld).

3.
De meeste van deze lymfocyten blijven op hun plaats, terwijl een paar in het bloed rondreizen.
4.
Zodra ze nodig zijn, worden veel lymfocyten snel ontwikkeld en stromen ze naar de locatie van de ‘plaats delict’!
D. Functie van al deze leukocyten:
1.
De functie van al deze witte bloedcellen is het bestrijden van infecties (= ontstekingen).

2.

Dit doen ze door gebruik te maken van drie processen:

  1. chemotaxis
  2. diapedesis
  3. amoeboïde beweging
3.
Wanneer een weefsel, ergens in het lichaam, ontstoken raakt, produceert de ontsteking veel chemicaliën. Dit worden ‘chemotactische’ signalen genoemd.
4.

Deze chemicaliën of ‘signalen’ kunnen toxines zijn van de bacteriën of virussen, producten van de stervende cellen in de weefsels, producten van de stolling die daar plaatsvindt, enz. Al deze chemicaliën diffunderen, vanuit het geïnfecteerde gebied, via de interstitiële vloeistof naar nabijgelegen haarvaten.

Chemotaxis:

5.
In het bloed stromen deze chemicaliën snel naar het beenmerg en alarmeren de leukocyten om in actie te komen!

6.

Het beenmerg activeert de leukocyten om in het bloed te stromen en naar de plaats van ontsteking te stromen. Wanneer ze aankomen in de haarvaten die zich het dichtst bij de ontsteking bevinden, zullen ze uit de haarvaten migreren en naar de plaats van ontsteking gaan, met behulp van diapedese en amoeboïde bewegingen. (‘amoeboid’ = bewegen als een amoebe!)

Diapedese:

Diapedose en amoeboïde beweging naar de infectie:

E. Fagocytose:
1.
Als de leukocyten eenmaal op de plaats van ontsteking zijn aangekomen, wat doen ze dan?
2.

Een belangrijke functie is: fagocytose. Ze eten wat de oorzaak is van de ontsteking; de bacteriën, of de virussen of wat dan ook de ontsteking veroorzaakten.

3.
Zodra de bacteriën, of wat de aanstootgevende stoffen ook waren, worden opgeslokt door de leukocyten, zullen de lysosomen in de leukocyten deze deeltjes uit elkaar halen.
4.
Deze lysosomen zijn gevuld met verschillende soorten proteolytische enzymen om die bacteriën te verteren. (proteolytisch: proteo  = eiwit en lysis = vernietigen).
5.
Helaas kunnen niet ALLE bacteriën of virussen op deze manier worden gedood en verwijderd.
6.
Sommige bacteriën zijn zeer resistent tegen deze lysosomen. Voorbeelden zijn de tuberculosebacil. Dit kan dus tuberculose veroorzaken!

Slides: D.3. Leukocyten

Vorige slide
Volgende slide