Pagina Inhoud:
A. Leukocyten (= witte bloedcellen):
Het tweede type cel in het bloed (na de erytrocyt) is de leukocyt (= witte bloedcel).
In tegenstelling tot de erytrocyten (en de bloedplaatjes) zijn er veel soorten leukocyten.
Het is waarschijnlijk het gemakkelijkst om die bloedcellen in twee hoofdtypen te scheiden:
- Myelocyten
- Lymfocyten
- megakaryocyten
- neutrofielen
- eosinofielen
- basofielen
- monocyten
3.
De megakaryocyten zijn de cellen die de trombocyten (=bloedplaatjes) maken. Deze worden besproken op de volgende pagina: Link: D.4. Trombocyten en hemostase
De neutrofielen, eosinofielen en basofielen zijn nauw aan elkaar verwant. Ze worden ‘polymorf nucleair’ genoemd omdat ze meerdere kernen in het cellichaam bevatten. Deze meervoudige kernen zien er onder de microscoop ‘korrelig’ uit en worden daarom ook wel ‘granulocyten’ genoemd.
Onthoud: de granulocyten en monocyten worden geproduceerd in het beenmerg. Ze blijven daar het grootste deel van de tijd totdat ze ergens in het lichaam nodig zijn.
De lymfocyten worden geproduceerd in de thymus en het beenmerg en migreren naar verschillende ‘lymfoïde’ weefsels door het lichaam.
Lymfweefsels bevinden zich in de lymfeklieren, in de milt, thymus, amandelen en enkele andere gespecialiseerde locaties (Peyer-pleisters in de darm bijvoorbeeld).
De meeste van deze lymfocyten blijven op hun plaats, terwijl een paar in het bloed rondreizen.
Dit doen ze door gebruik te maken van drie processen:
- chemotaxis
- diapedesis
- amoeboïde beweging
Wanneer een weefsel, ergens in het lichaam, ontstoken raakt, produceert de ontsteking veel chemicaliën. Dit worden ‘chemotactische’ signalen genoemd.
Deze chemicaliën of ‘signalen’ kunnen toxines zijn van de bacteriën of virussen, producten van de stervende cellen in de weefsels, producten van de stolling die daar plaatsvindt, enz. Al deze chemicaliën diffunderen, vanuit het geïnfecteerde gebied, via de interstitiële vloeistof naar nabijgelegen haarvaten.
6.
Het beenmerg activeert de leukocyten om in het bloed te stromen en naar de plaats van ontsteking te stromen. Wanneer ze aankomen in de haarvaten die zich het dichtst bij de ontsteking bevinden, zullen ze uit de haarvaten migreren en naar de plaats van ontsteking gaan, met behulp van diapedese en amoeboïde bewegingen. (‘amoeboid’ = bewegen als een amoebe!)
Een belangrijke functie is: fagocytose. Ze eten wat de oorzaak is van de ontsteking; de bacteriën, of de virussen of wat dan ook de ontsteking veroorzaakten.
Zodra de bacteriën, of wat de aanstootgevende stoffen ook waren, worden opgeslokt door de leukocyten, zullen de lysosomen in de leukocyten deze deeltjes uit elkaar halen.
Sommige bacteriën zijn zeer resistent tegen deze lysosomen. Voorbeelden zijn de tuberculosebacil. Dit kan dus tuberculose veroorzaken!