A. Wat zijn bloedgroepen?
1.
Met “Bloedgroepen” bedoelen we welk type bloed bloedtransfusie wel of niet mogelijk maakt.
2.
Lang geleden, toen bloedtransfusie mogelijk werd, bleek dat sommige mensen die bloed van een ander kregen, prima herstelden, terwijl anderen plotseling stierven omdat hun bloed begon te stollen!
3.
Na veel werk en onderzoek blijkt dat het oppervlak van de erytrocyten een antigeen bevat.
4.

In feite weten we nu dat er honderd mogelijke soorten antigenen zijn. De overgrote meerderheid van hen is onschadelijk.

5.
Maar er zijn twee soorten antigeensystemen die zeer cruciaal blijken te zijn:
6.

Deze twee systemen zijn:

  1. het ABO-systeem
  2. het Rhesus systeem
B. Het ABO systeem:
1.
Twee soorten antigenen – type A en/of type B – kunnen (of niet) voorkomen op het oppervlak van de erytrocyten.

2.
De genen op de chromosomen van die persoon bepalen de aan- of afwezigheid van deze twee antigenen.
3.
Uit je schooltijd herinner je je misschien dat je DNA wordt opgeslagen als een set chromosomen, eigenlijk een set van 23 paren. Dit is je genotype.
4.
Op chromosoom 9, waarvan je er twee hebt, zou je antigeen A, antigeen B of helemaal geen antigeen kunnen hebben (dit heet dan O).
5.
Zoals je in deze tabel kunt zien, betekent dit dat de volgende combinaties bij elke persoon mogelijk zijn:

6.

  • Antigenen O+O = Bloedgroep O
  • Antigenen A+O = Bloedgroep A
  • Antigenen A+A = Bloedgroep A
  • Antigenen B+O = Bloedgroep B
  • Antigenen B+B = Bloedgroep B
  • Antigenen A+B = Bloedgroep AB
7.
Al deze combinaties worden fenotypes genoemd. Ieder mens heeft één specifiek fenotype. Maar niet alle fenotypes zijn gelijk verdeeld in de populatie.

8.

Sommige soorten komen vaker voor dan andere:

  • Bloedgroep O – 47%
  • Bloedgroep A – 41%
  • Bloedgroep B – 9%
  • Bloedgroep AB – 3%
C. Antilichamen tegen het ABO-systeem:
1.
Dus als je geboren wordt, word je geboren met je bloedgenen: A, B, AB of O.
2.

Het is duidelijk dat je immuunsysteem geen antilichamen zal ontwikkelen tegen het type gen dat je in je chromosomen heeft. Waarom niet?

3.
Maar je lichaam wordt blootgesteld aan de andere antigenen die je niet in je chromosomen hebt. Deze antigenen kunnen zich bevinden in het voedsel dat je eet, of drinkt, of door bacteriën enz.
4.
Je immuunsysteem zal deze ‘vreemde’ antigenen detecteren (zoals het hoort) en antilichamen ontwikkelen tegen deze vreemdelingen. Dit gebeurt vooral in het eerste jaar van je leven.
5.
Na het eerste jaar heb je dus antilichamen ontwikkeld tegen de antigenen die je niet in de chromosomen hebt.
6.
Zoals je in de tabel kunt zien, zal iemand met bloedgroep A dus antistoffen ontwikkelen tegen bloedgroep B. Dit worden anti-B-agglutininen genoemd.

7.
Iemand met bloedgroep B zal antistoffen ontwikkelen tegen antigeen A: anti-agglutinine A.
8.

Wat gebeurt er met iemand die geen antigenen (= bloedgroep O) heeft? Hij/zij ontwikkelt anti-agglutinine-A en anti-agglutinine-B!

9.
En iemand die bloedgroep AB heeft? Die persoon zal helemaal géén anti-agglutinine ontwikkelen.

Waarom niet? Als het immuunsysteem antilichamen zou ontwikkelen tegen je eigen antigenen, zouden al je cellen onmiddellijk worden aangevallen en afsterven. Nee, het immuunsysteem is er om je te beschermen tegen ‘vreemde’ antigenen, niet die van jezelf!

D. Bloedtypering:
1.
Voordat je iemand een bloedtransfusie geeft, moet je dus eerst de bloedgroep van de patiënt ‘matchen’ met die van het donorbloed.
2.

Dit doe je door een kleine hoeveelheid bloed af te nemen, de erytrocyten van het plasma te scheiden en de erytrocyten in één portie te mengen met serum dat anti-A-agglutininen bevat en een tweede portie met serum dat anti-B-agglutinine bevat.

3.
Na een paar minuten kun je onder de microscoop zien of de erytrocyten aan elkaar beginnen te plakken – agglutinatie. Dit betekent dat er een reactie is van de erytrocyten op de agglutinine (=antilichamen).
4.

Dus als het bloed van het A-type is, zal het agglutineren met anti-A, maar niet met anti-B. Een bloed van type O vertoont in geen van beide monsters agglutinatie, terwijl bloedgroep AB in beide monsters agglutinatie vertoont.

5.
Zo bepaal je dus de bloedgroep, die van jezelf en/of die van de donor.
E. Het Rhesus systeem:
1.
In het Rhesus-systeem zijn er ook veel antigenen in het spel, op de oppervlakte van de erytrocyten.
2.
Maar er is er eigenlijk maar één die heel gewoon is en een belangrijke rol speelt; het antigeen D.
3.
De overgrote meerderheid van de mensen (85%) heeft dit D-antigeen en deze mensen worden Rhesus positief (= Rh+) genoemd.
4.

Maar zo’n 15% heeft dit D-antigeen niet en deze worden Rhesus-negatief (= Rh-) genoemd.

5.
Je moet nu dus rekening houden met twee systemen wanneer je een bloedtransfusie overweegt; het ABO-systeem en het Rhesus-systeem.
6.
Dit wordt meestal afgekort als A+ (= bloedgroep A en Rhesus-positief), of AB- (=bloedgroep AB en Rhesus-negatief), enzovoort.

7.
Overigens wordt het Rhesus systeem ‘Rhesus’ genoemd omdat het voor het eerst werd ontdekt door Landsteiner en Weiner, bij Rhesus apen.
F. Het Rhesus systeem en zwangerschappen:
1.
Het Rhesus-systeem blijkt een belangrijke rol te spelen tijdens zwangerschappen!
2.
Bij de overgrote meerderheid van de zwangerschappen is dit meestal geen probleem, behalve in de volgende situatie:
3.
Dit is het geval wanneer:
  1. de vader is Rh+
  2. en de moeder is Rh-
  3. en de foetus is Rh+
4.
Als dit het eerste kind is voor deze Rh-moeder, geen probleem. De moeder heeft (nog) geen antistoffen ontwikkeld tegen het rhesus antigeen.
5.
Maar aan het einde van de zwangerschap, en vooral tijdens de bevalling, kunnen sommige Rh+ erytrocyten van de baby in de bloedsomloop van de Rh-moeder terechtkomen.
6.
Dit zal het immuunsysteem van de moeder ertoe aanzetten antilichamen te vormen tegen de Rhesus factor. Dit is geen probleem voor de moeder, want ze is toch Rh-.

7.
Maar als ze een tweede keer zwanger wordt en de foetus is weer Rh+, dan kan de foetus worden aangevallen door de Rh-antilichamen van de moeder. Deze antilichamen kunnen via de placenta in de bloedsomloop van de foetus stromen!
8.

Gelukkig kan men, als men op de hoogte is van de Rhesus-status van de moeder, nu de vorming van Rhesus-antistoffen voorkomen door na de bevalling een Rhesus vaccin (een immunoglobuline) in te spuiten. Deze vernietigen alle Rhesus-positieve bloedcellen van de foetus die in de bloedsomloop van de moeder zijn geslopen.

Slides: D.6. Bloedgroepen

Vorige slide
Volgende slide